Omloop van Noordwijkerhout 2013

Op 21 april stond ik teleurgesteld uit te hijgen in Noordwijkerhout; mijn goed voorbereide poging om mijn bijna 10 jaar oude record op de 5 km te verbreken, was faliekant mislukt. Nu, ruim 3 weken later, wil ik mijn herinneringen aan en teleurstellingen over deze geflopte run alsnog vastleggen. Vooral in de hoop een verklaring te vinden …

Het idee

Het was begin februari. Ik was ruim 10 km onderweg tijdens de midwintermarathon in Apeldoorn. Ik liep zo makkelijk, dat ik me afvroeg of het mogelijk was om in de buurt van mijn PR op de marathon (3 uur 19, Parijs 2004) te kunnen komen. Na wat ingewikkeld hoofdrekenwerk – je moet toch érgens aan denken tijdens het lopen – realiseerde ik me dat ik daarvoor te rustig van start was gegaan. En om nou 30 kilometer voor de finish flink te gaan versnellen, vond ik nog een brug of 3 te ver.

Een paar uur later, terug in de auto naar huis, dacht ik opnieuw aan het verbeteren van mijn persoonlijk record. En dan niet op de hele marathon, maar op een kortere afstand. Hardop nam ik mijn records op 5 km, 10 km en de halve marathon met mezelf door: 18:41, 37:55 en 1:23:32. Allemaal gelopen in 2003 of 2004, mijn ‘glorietijd’. Een verbetering van mijn halve marathon-PR leek mij binnen een paar maanden vrijwel onhaalbaar: het gemiddelde kilometertempo dat ik toen aankon, zou ik nu nog geen 5 km volhouden. 5 en 10 km bleven dus over. En omdat ik pas 1 keer eerder aan een loopje over 5 km had meegedaan, besloot ik voor de kortste afstand te gaan. Een week of 10 hard trainen met als doel een verbetering van minimaal 1 seconde van mijn PR.  Diezelfde avond nog de tijd en plaats voor deze recordpoging geprikt: Noordwijkerhout, 21 april 2013.

De aanpak

Na mijn allereerste loopje over 5 kilometer, nog in het gulden tijdperk, had ik nooit meer specifiek voor deze afstand getraind. Intervaltraining is een vast onderdeel van mijn trainingen, maar altijd in dienst van een wedstrijd over minimaal 15 km. Dat ging nu anders worden. Mijn doelstelling, een tijd van 18:40, vereiste een gemiddelde snelheid van 3:44 per km. Dit tempo werd de kern van mijn trainingsschema. Op dinsdag langere intervallen (0,5 tot 2 km) rond dit tempo en op donderdag korte intervallen (<0,5 km) op een nog iets hoger tempo.  Voor zondag bedacht ik een duurloop van 8 tot 10 kilometer, met daarin een blok van een paar snelle kilometers rond de 4:00 per km.

Van hardlopen naar hard lopen

Voor ontspanning en genieten van mijn omgeving tijdens het lopen was geen plaats meer. De trainingen waren nu volledig gericht op tussentijden of de volgende lantarenpaal. Het tempo van 3:44 was zwaarder dan ik dacht. Na drie weken deed ik een intervaltraining die bestond uit 3 blokken van een langzame kilometer gevolgd door een snelle. De eerste snelle km was goed, 3:39, maar in de volgende snelle kilometers was de fut er na 700 m uit, met een 3:53 en 3:48 als resultaat. Dat zou de komende weken beter moeten!

Het zou moeten kunnen!

Ik had niet het gevoel dat het makkelijker ging. In mijn herinnering werd ik elke training geteisterd door windkracht 5 of 6. Waar ik op duurlooptempo meestal weinig invloed van (tegen)wind op mijn tempo ervaar, vond ik het effect van wind tegen op hoge snelheid groot. De stukken wind mee had ik keihard nodig om te herstellen.
De statistieken gaven gelukkig een gunstiger beeld. Mijn 5 km-tijd-op-reserve in de zondagtraining was vooruitgegaan van 20:37 naar 20:07 naar 19:43. Op dinsdag liep ik 2 x 2 km in een gemiddelde van 3:43 per kilometer. De grootste ‘vertrouwenboosters’ vonden plaats op donderdag: 4 km achter elkaar in gemiddeld 3:46 en de week erna – anderhalve week voor de recordpoging – 3 km achter elkaar in 3:44, mijn recordtempo. Tijdens wedstrijden kan ik – dankzij competitiedrang, wedstrijdspanning en het ‘in-peloton-lopen’ vaak net een paar procent harder dan in mijn eentje in de training: het zou moeten kunnen dus!

De wedstrijd

Op de wedstrijddag zat alles mee: met een graad of 10, een zonnetje en weinig wind was het perfect loopweer. Het inlopen ging niet echt soepel, maar ach, dat zou de druk wel zijn. Ik was ruim op tijd in het startvak, zodat ik vrijwel vooraan stond. Ik had berekend dat ik met een tijd van 18:40 rond plek 15 zou finishen, dus ik wilde niet te veel mensen voor me hebben!

Na een opzwepend stukje ‘conquest of paradise’ klonk het startschot. “Jongens wat gaat dit hard”, dacht ik na 300 meter. Ik had mezelf van tevoren ingeprent dat ik niet té snel moest starten. Met een eindsprint kon ik in de laatste kilometer ongeveer 10 seconden goedmaken, dus de eerste km hoefde nog niet supersnel.

Nog 4 kilometer
Het bordje van het 1-kilometerpunt kwam in zicht. 3:48 volgens mijn horloge. Niet geweldig – want dit betekende ‘ergens’ 4 seconden terugpakken, maar ook niet slecht. Na een bocht liep ik even tussen 2 kleine groepjes in. Ik voelde mijn benen protesteren tegen het hoge tempo, maar ik wilde aanhaken bij de 3 mannen voor me. Een lang stuk langs het water kwam eraan en daar wilde ik niet alleen lopen.

Nog 3 kilometer

Tijdens mijn aanklamppoging passeerde ik het 2 km-punt. 3:51. Dat kwam hard aan. Nog eens 7 seconden achter op schema. Dat betekende NU versnellen, want met nog zo’n tussentijd kon ik een record vergeten. Met houterige benen lukte het me om aan te klampen bij het groepje. Het gaf me even hoop, maar al snel merkte ik dat zij het tempo lieten zakken. Ik moest er dus voorbij … en snel ook! Zo’n 50 meter voor me liep een jongen en nog eens 50 meter dáárvoor nog 2 mensen. Ik had het gevoel alsof ik in de 4e versnelling bleef steken. Mijn hoofd en mijn hart wilden en konden wel, maar mijn benen voelden niet sterk.

Nog 2 kilometer

Het 3 km-bordje leek eindeloos ver weg, maar eigenlijk wist ik zonder op mijn horloge te kijken al hoe laat het was. Met een angstig gevoel draaide ik mijn pols richting mijn ogen. 3:55. Alle hoop op een record was met één blik verdwenen. Ik vond aansluiting bij de jongen voor me en heb ruim een kilometer vlak achter hem gelopen, met mijn blik op de grond gericht. Op het 4 km-punt heb ik mijn tijd wel geklokt, maar op dat moment wilde ik ‘m niet zien. 4:02 bleek achteraf. De laatste kilometer ging niet eens heel slecht, maar mijn motivatie was compleet weg. De teleurstelling had mijn vermoeidheid overmeesterd.

Deze loop was iets langer dan 5 km, 5,12 volgens de organisatie, dus mijn eindtijd van 20:17 betekende een ‘tussentijd’ van ongeveer 19:45 op het 5 km-punt. Ruim een minuut langzamer dan mijn streeftijd dus.

En nu?

In de eerste uren na de finish heb ik mij afgevraagd wat er misging. Omdat het inlopen moeizaam ging en ik het benodigde tempo nog geen kilometer kon volhouden – en week ervoor wel minimaal 3 km achter elkaar – gokte ik op iets medisch: een klein virusje, verkoudheidje of iets dergelijks. Weinig aan te doen, verklaring gevonden.

En toch knaagt er nog iets, een boos stemmetje in mijn hoofd dat zegt: “ben je wel diep genoeg gegaan”? Heeft die 2e kilometer van 3:51 mij een mentale dreun gegeven die ik ‘geprojecteerd’ heb op mijn benen? Want stel nou dat ik in de derde kilometer iets had kunnen versnellen, al was het maar 3 of 4 seconden, dan was mijn gevoel heel anders geweest.
Ergens wil ik het opnieuw proberen, om dat stemmetje de mond te snoeren. Maar eigenlijk ben ik ook wel even klaar met die korte afstanden en pijnlijke snelheden. Laat mij maar even zorgeloos draven ….

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *